Back

NRC Handelsblad (Rotterdam & Amsterdam)
4 February 2005

De redding begint in Litouwen

Dovid Katz' erudiete geschiedenis van het Jiddisch

Hilde Pach

De toekomst van het Jiddisch ziet er op het eerste gezicht somber uit. Het aantal sprekers werd de afgelopen halve eeuw gedecimeerd, maar toch is de taal niet marginaal, betoogt Dovid Katz in een monumentale studie.

Het Jiddisch is in Nederland al lang uitgestorven. De in Hebreeuwse letters geschreven, op Zuid-Duitse dialecten gebaseerde taal met Hebreeuwse en in de Oost-Europese variant ook Slavische elementen, werd hier in de zeventiende eeuw geïntroduceerd door Duitse en Poolse joden. Nog in diezelfde eeuw werd Amsterdam het wereldcentrum van de joodse drukpers en verscheen er menige Jiddische publicatie. De neergang begon toen de joden in 1796 volwaardige Nederlandse burgers werden, en de taalpolitiek van koning Willem I bracht de echte genadeklap. Hij vond dat zijn onderdanen Nederlands moesten spreken en verplichtte joodse scholen en synagogen Nederlands als voertaal te gebruiken. Hij werd hierin gesteund door de joodse elite, die het Jiddisch zag als een belemmering om mee te komen in de grote wereld. En zo spraken aan het eind van de negentiende eeuw vrijwel alle joden Nederlands en leefde het Jiddisch slechts voort in losse woorden en uitdrukkingen.

Heel anders was de situatie in Oost-Europa. Tot aan de Eerste Wereldoorlog kwam niemand daar op het idee joden gelijke rechten te geven. Daardoor waren ze op zichzelf aangewezen en bleven ze hun eigen taal gebruiken. Dat velen wel degelijk openstonden voor indrukken van buitenaf, bleek uit de bloeiende en vaak verrassend moderne Jiddische literatuur die in de negentiende en twintigste eeuw verscheen. Daaraan maakte Hitler in één klap een einde.

Natuurlijk waren al vóór de oorlog veel joden geëmigreerd, vooral naar Amerika en Palestina. In Amerika bestond zeker tot halverwege de twintigste eeuw een respectabele Jiddische literatuur, die zelfs een Nobelprijswinnaar opleverde: Isaac Bashevis Singer. Maar inmiddels zijn de meeste schrijvers overleden, en hun nakomelingen spreken alleen nog Engels. In Israël werd het gebruik van het Jiddisch aanvankelijk ontmoedigd, maar toch bestond ook daar een kring van Jiddische schrijvers. De meest getalenteerde auteur, Avraham Sutzkever, is inmiddels de negentig gepasseerd en de toekomst ziet er weinig rooskleurig uit.

Vilnius
Zo bezien lijkt de titel van Dovid Katz' monumentale geschiedenis van het Jiddisch, Words on Fire: The Unfinished Story of Yiddish, nogal misplaatst. Dovid Katz (New York, 1956) kreeg een traditioneel joodse én Jiddische opvoeding, studeerde taalkunde aan Columbia University en behaalde - als eerste - een BA in Jiddisch. Hij studeerde verder in Londen en doceerde achttien jaar Jiddisch in Oxford. Zijn colleges werden een begrip. Begin jaren negentig vertrok hij voor het eerst naar Litouwen, op zoek naar het graf van zijn grootvader, en naar sporen van joods leven. Toen hij hier en daar nog Jiddisch-sprekende joden aantrof, besloot hij elk jaar op expeditie te gaan, om de laatste resten Litouws Jiddisch vast te leggen. In 1999 streek hij neer in de hoofdstad Vilnius, waar voor de Tweede Wereldoorlog zo veel joodse geleerdheid geconcentreerd was dat het bekendstond als het Jeruzalem van Litouwen, maar van die grandeur was weinig over. Katz overtuigde de universiteit ervan - met buitenlands geld - een leerstoel Jiddisch in te stellen.
Een jaar geleden verscheen Katz' Lithuanian Jewish Culture, en onlangs kwam Words on Fire uit. Katz, van huis uit taalkundige, heeft de meest omvangrijke - en meest controversiële - hoofdstukken gewijd aan de ontstaansgeschiedenis van de taal. Maar hij ruimt ook veel plaats in voor oude en moderne literatuur én voor de toekomst van het Jiddisch.

Katz bestrijdt de opvatting dat het Jiddisch een marginale en bovendien vrijwel uitgestorven taal is. Hij meent dat de taal onderdeel uitmaakt van een ruim vierduizend jaar oude 'taalketen'. De eerste echt joodse taal was het bijbelse Hebreeuws. Dat werd vanaf de zesde eeuw voor Christus als spreektaal vervangen door een 'fusietaal' van het oude Hebreeuws met het niet-joodse Aramees van de omgeving. Dit joodse Aramees werd tot in de tiende eeuw in Babylonië gesproken. Na de tiende eeuw was het afgelopen met het joodse leven in Babylon en ontstonden er nieuwe centra, een in het islamitische Spanje en een in Duitsland. In Duitsland ontstond een nieuwe spreektaal, het Jiddisch, volgens Katz door het contact van Aramees en Hebreeuws - dat als schrijftaal was blijven bestaan - met voornamelijk Zuid-Duitse dialecten.

Deze theorie is omstreden, omdat het zou betekenen dat joden hetzij rechtstreeks van Babylonië naar Duitsland zijn gekomen, waarvoor nooit aanwijzingen zijn gevonden, hetzij elders in Europa duizend jaar lang Aramees zijn blijven spreken, wat al even onwaarschijnlijk is. Een gangbaarder theorie is dat veel joden in het begin van de jaartelling naar Europa zijn getrokken, eerst naar Italië, later naar Frankrijk en Duitsland. In het Rijnland zijn vierde-eeuwse joodse inscripties gevonden en daar zou dan geleidelijk het Jiddisch zijn ontstaan. Maar over de periode tussen de vierde en de tiende eeuw is vrijwel niets bekend, zodat deze theorie even speculatief is.

Hoe dan ook, het Jiddisch werd rond de tiende eeuw de joodse spreektaal in West- en Midden-, en later ook in Oost-Europa, en is dat in Oost-Europa gebleven tot de Tweede Wereldoorlog. Katz bestrijdt de visie dat het moderne, Israëlische Hebreeuws de natuurlijke opvolger van het Jiddisch is in de taalketen. Het Hebreeuws was al duizenden jaren geen spreektaal meer. Het Israëlische Hebreeuws is een kunstmatige schepping van Jiddisch-sprekende Oost-Europese zionisten. Zij wilden breken met het diasporaleven, inclusief de 'gettotaal'. Katz geeft schokkende voorbeelden van de methoden die voorvechters van het Hebreeuws gebruikten: Jiddische schrijvers werden fysiek bedreigd en kiosken die Jiddische tijdschriften verkochten werden met brandbommen bestookt. Katz geeft toe dat het Israëlisch Hebreeuws inmiddels een volstrekt natuurlijke taal is geworden, maar hij mist er de 'speciale joodsheid' in die het Jiddisch, als onderdeel van de joodse taalketen, wél zou bezitten.

De ware opvolger van het Oost-Europese Jiddisch is dan ook het Jiddisch zoals dat gesproken wordt door ultraorthodoxe joden in Amerika, Israël en elders. Volgens Katz is het jodendom door de eeuwen heen op de been gebleven door de religieuze hoofdstroom. Van tijd tot tijd vonden er seculiere uitbarstingen plaats - een daarvan was de bloei van de Jiddische literatuur in het negentiende- en twintigste-eeuwse Oost-Europa -, maar de nakomelingen van de initiatiefnemers gingen door assimilatie uiteindelijk voor het joodse volk verloren. Aangezien de religieuze hoofdstroom in Oost-Europa vrijwel geheel is vermoord en de meeste joden elders min of meer geassimileerd zijn, moet het heil van de ultraorthodoxen komen, een kleine groep, maar wel de enige die nog Jiddisch spreekt en die bovendien door het grote kindertal snel groeit.

Kabbalistiek
Katz - zelf niet religieus - doet zijn best de lezer ervan te overtuigen dat er heel aardige dingen gebeuren in de ultraorthodoxe wereld: kleurige leerboekjes, fraaie tijdschriften, maar weet daarmee de indruk van bekrompenheid niet weg te nemen. Het vooruitzicht dat deze groep de nieuwe hoofdstroom van het jodendom zal vormen, stemt somber. Zeker in het licht van de rest van Katz' boek. Words on Fire is namelijk behalve een beginselverklaring over de rol van het Jiddisch, vooral een uiterst leesbaar boek over de Jiddische literatuur van de Middeleeuwen tot nu. Katz presenteert een volwaardige en veelzijdige, en allesbehalve bekrompen literatuur, van bewerkingen van ridderromans via kabbalistische werken en een bijbelcommentaar speciaal voor vrouwen (de Tsennerenne, ook populair bij mannen), tot de eerste moderne Jiddische roman, de Jiddische pers en modernistische Amerikaanse poëzie.

Wel houdt Katz er een heel eigen canon op na, waardoor grote dichters als Itzik Manger en Jacob Glatstein ongenoemd blijven. Jammer is ook dat hij weinig aandacht besteedt aan het West-Jiddisch. Een belangrijker minpunt is het ontbreken van noten en een bibliografie. Katz heeft zijn best gedaan om met al zijn eruditie een boek te schrijven voor een breed publiek, en is daarin volledig geslaagd, maar het gebrek aan verifieerbaarheid is voor wetenschappelijk gebruik wel een handicap. Niettemin, wie een idee wil krijgen van wat Jiddisch is en waarom het de moeite waard is, is bij Katz aan het juiste adres.

Back